INLEIDING
In Italië bedoelt men met de “massoneria deviata” of “ontaarde vrijmetselarij” het misbruiken tussen 1969 en 1993 door extreem-rechtse krachten van de maçonnieke structuren, waardoor de al bestaande vooroordelen teven de Vrijmetselarij enorm toenamen.
REFERENTIEKADER
DE PARLEMENTAIRE KRACHTEN EN DE DOMINANTIE VAN DE DEMOCRAZIA CHRISTIANA
Na de val van het fascisme in 1945 werd het overwegend katholieke Italië een republiek, met een president en een tweekamerparlement. De Italiaanse politiek werd vanaf de Tweede Wereldoorlog lange tijd gedomineerd door drie partijen: de communistische Partito Comunista Italiana, met in het begin van de jaren 70 tot 34% van de kiezers achter zich, en de christendemocratische Democrazia Cristiana, toen goed voor 39%, alsmede de sociaaldemocratische Partito Socialista Italiana. De fascistische partij werd verboden, maar keert de facto terug in de partij Movimento Sociale Italiano (MSI). De angst voor de communistische partij was een van de factoren die de DC hielp van 1947 tot 1992 in het zadel te blijven, aanvankelijk met een absolute meerderheid, later in diverse coalities, veelal samen met de PSI en met uitsluiting van de communisten. De katholieke Kerk en het bedrijfsleven, die voorheen zeker niet antifascistisch waren geweest, steunden het nieuwe christendemocratische gezag. Er was sprake van een particratie, waarbij de partijleiding en het partijbestuur de politieke lijn bepaalden en tevens via een clientèlesysteem, in nauwe samenwerking met twee staatholdings in alle geledingen waar de overheid een rol speelde invloed uitoefende en overheidskapitaal en banen verdeelde. Het anticommunisme van de meerderheid, vooral de Democrazio Cristiana, met toch nogal wat op tijd overgelopen fascisten, was eveneens gemeengoed bij de functionarissen van het overheidsapparaat, mede omdat velen via het clientélisme en weinig inhoudelijke selectiemethoden benoemd werden. Zo werden 90 % van de overheidsambtenaren ten tijde van het fascisme, gewoon behouden, ondanks een zgn. zuivering, die de facto dus mislukte doordat velen christendemocraat werden. In de veiligheidsdiensten waren aldus overwegend rechtse christendemocraten. De naoorlogse Italiaanse inlichtingendienst werd opgebouwd en geïnstrueerd met behulp van de Amerikaanse CIA en was doordrenkt van “anticommunisme”.
BELANGRIJKE NIET-PARLEMENTAIRE KRACHTEN
Extreem-links
Daarnaast ontstonden niet-parlementaire krachten, zowel van linkerzijde als van rechterzijde. In de jaren 1968-1969 kenden heel wat West-Europese landen het opkomen van links-radicale bewegingen, met niet zozeer een in verzet komende arbeidersklasse, maar vooral voorheen minder actieve groepen uit universitaire kringen. Ook in Italië leidde het uitsluiten van toch een kleine 40 % van de kiezers die het communisme voorstonden en de onvrede over de politieke compromissen van de socialisten die de macht deelden met de christendemocratie tot een extreem-linkse beweging onder de verzamelnaam IL MOVIMENTO en bestaande uit groeperingen zoals LOTTA CONTINUA, IL MANIFESTO, MOVIMENTO STUDENTISCO, AVANTGUARDIA OPERAIA en POTERE OPERAIO met uitgesproken marxistisch-leninistische principes en een erbij horend ideologisch dogmatisme. Daarbij distantieerde men zich steeds meer van de PCI (communistische partij) die men verweet te weinig vernieuwend te denken en teveel een passieve oppositie te voeren, zeker toen eind de jaren zestig de voorman van de DC (christendemocraten), Aldo Moro, bereid was een opening te zoeken naar de communisten en deze met het oog op een plaats als regeringspartner, te toegevend werd bevonden. Ook de vakbonden, waarvan de communistische de grootste was, verweet men te weinig actie te voeren en zich bij gebrek aan vrijgesteld kader en stakingskassen teveel haar desiderata te vertalen in de partijpolitieke standpunten van de PCI. Deze PCI op haar beurt zag IL MOVIMENTO als oppositioneel aan de machtspolitiek die de PCI nastreefde. Er was dus een tegenstelling tussen links en extreem-links.
Extreem-rechts
Aan de rechterzijde kenmerken de extreemrechtse krachten zich steeds meer door een streven om per se de communisten buiten elke regeringsdeelname te houden. De toenadering die Aldo Moro zocht naar de PCI werd gezien als het binnenhalen van het paard van Troje. De studentenbeweging van 1968, gevolgd door stakingsacties in het bedrijfsleven, alsook de anti-Amerikaanse protestbeweging n.a.v. de Vietnamoorlog versterkte het gevoel dat Italië naar een communistisch bestel aan het afglijden was. Het militante fascisme kreeg binnen de MSI (fascistische partij) vorm door het oprichten van ORDINE NUOVO, een zgn. studiecentrum maar de facto een actiegroep, en later AVANGUARDIA NAZIONALE, als een ordedienst bij verkiezingsbijeenkomsten.
OPKOMST VAN TERREUR: “GLI ANNI DI PIOMBO” 1969-1985
Extreem-links en extreemrechts geweld
Zowel links en rechts zien we dat groepen ontstaan die vanaf 1969 als methode naar het wapen van de terreur grijpen. Dit zal duren tot 1985. Men spreekt van “Gli anni di piombo”, de jaren van lood, loden kogels als symbool stellend voor het vele geweld. Tussen 1969 en 1975 alleen al vonden er in Italië 4384 gewelddaden plaats, gaande van knokploegacties, over ontvoeringen tot bomaanslagen, waaronder grote, blinde acties, te beginnen met de explosie op de Piazza Fontana in Milaan in 1969, een bomaanslag op een sneltrein in Calabrië in 1970, enz.. . Later kennen we in 1978 nog de ontvoering van en moord op Aldo Moro, topfiguur van de DC, en in 1980 de bomaanslag op het station van Bologna met 85 doden en 200 gewonden. Tussen 1975 en 1980 vielen 270 doden bij 6303 gewelddaden; daarvan vielen 115 politieke doden bij aanslagen door extreem-links, 113 door extreemrechts en 42 bij de ordehandhaving n.a.v. betogingen.
Hoewel het terrorisme van extreem-links bij het publiek het meest aandacht heeft gekregen – denken we maar aan de activiteiten van de BRIGATE ROSSE en van PRIMA LINEA, is de facto ¾-de van het geweld op het conto van extreemrechts te schrijven, naar uit diverse processen en studies is gebleken[1]. De fascistische terreur werd uitgeoefend door groepen onder de benamingen ORDINE NUOVO, ORDINE NER O en NUCLEI ARMATI RIVOLUZIONARI (NAR). Veel fascistische aanslagen werden aanvankelijk door de gemanipuleerde media ten onrechte aan de BRIGATE ROSSE toegeschreven. Anderzijds werden sommige onderzoeken gemanipuleerd via desinformatie verstrekt door de Italiaanse inlichtingendienst SISME. Voor de aanslag in Bologna bvb. , waarvoor uiteindelijk drie uitvoerders, behorend tot de NAR, werden veroordeeld (ze bekenden nooit) , werd het onderzoek gemanipuleerd door leden van de Italiaanse inlichtingendienst, SISME, samen met Licio Gelli, Voorzittend meester van de Loge P2 (ze werden hiervoor veroordeeld). Men zorgde nl. voor een vals spoor naar een Franse en Duitse terrorist.
STRATEGIE VAN DE SPANNING
Het extreemrechtse geweld kaderde in de zgn. “strategie van de spanning”, beschreven door VS-generaal Westmoreland (Vietnamoorlog), waarbij men het intern communistisch gevaar wil bestrijden door via terreur de staat te destabiliseren, met als doel bij de bevolking de roep naar “law and order” te wekken en een meer autoritair staatsbestuur aanvaardbaar te maken.
De stay-behind-netwerken en de Gladio-groepen- opgericht in Italië- die we in meerdere NAVO-landen hadden vormden een eerst aanzet. Het gaat om het trainen van clandestiene guerilla-eenheden en het ter beschikking houden van wapens in diverse opslagplaatsen om te strijden tegen een bezettende dan wel binnenlandse communistische vijand. De groepen konden zelfstandig optreden en sommigen zagen dit als een carte blanche om he anticommunisme op de meest radicale en confronterende manieren te bestrijden. Niet-parlementaire elementen in de fascistische beweging kregen aldus een officiële status toegewezen.
De Italiaanse veiligheidsdiensten, maar ook de zgn. “massoneria deviata”, waarover later meer, speelden een rol in de strategie van de spanning. De Lorenzo bvb. , eerst chef van de Italiaanse inlichtingendienst[2] SIFAR en daarna commandant van de carabinieri, was lid van de Loge “Giustizia e Liberta”, behorend tot de niet-reguliere obediëntie Gran Loggia d’Italia degli ALAM (Antichi Liberi Accettati Muratori). De Lorenzo, ontwierp met de CIA een actieplan “Solo” dat elke poging van Aldo Moro om een opening naar links te maken, moest verstoren. De rangen van de geheime dienst en van de carabinieri moesten uitgezuiverd worden van linkse elementen en vervangen door vertrouwelingen. De carabinieri kregen zware wapens en pantservoertuigen. Eerst moesten er aanslagen gepleegd worden op kantoren van de DC en op kranten. Mensen met verantwoordelijke functies moesten zich gereedhouden om na die aanslagen onmiddellijk noodmaatregelen te vragen. Met medeweten van de toenmalige president Antonio Segni en onder zijn vlag zou een geruisloze staatsgreep uitgevoerd worden. Linkse politici en vakbondsactivisten moesten gedeporteerd worden naar eilanden en Aldo Moro moest vermoord worden[3] ten gunste van de rechtse christen-democraat Cesare Merzagora. De fascistische staatsgreep van de Griekse kolonels in 1967 in Griekenland gaf aanleiding tot contacten tussen beide inlichtingendiensten. De plannen werden nooit gerealiseerd en lekten zelfs uit en een onderzoekscommissie werd ingesteld. Justitiële vervolgingen werden evenwel nooit ingesteld. Generaal De Lorenzo werd in 1969 zelfs stafchef van het Italiaanse leger!
VRIJMETSELARIJ IN ITALIE
VRIJHEID VAN VERENIGING, VERBOD VAN GEHEIME VERENIGINGEN.
Artikel 18 van de republikeinse Grondwet van 1948 waarborgt de vrijheid van vereniging, maar verbiedt de “associazione segrete”, de “geheime verenigingen”, zonder evenwel te definiëren wat zij hieronder verstaat.
Om conform de Grondwet te blijven namen en nemen in Italië Loges van vrijmetselaars vaak rechtspersoonlijkheid aan onder de vorm van een VZW. Om niet beschouwd te worden als “geheim” moeten de statuten worden neergelegd op de Questura (provinciaal hoofdbureau van politie voor coördinatie politiediensten) en de ledenlijsten op de Prefettura ( gedeconcentreerd bestuurlijk orgaan van het Ministero dell’Interno). Het lidmaatschap van een Loge is dus publiek, althans voor de werkende leden.[20] In tegenstelling met ons, komen evenementen van de grote obediënties in de media[21] en neemt men deel aan openbare vieringen, bekleed met de regalia.
Omwille van het bekend kunnen worden van hun lidmaatschap, werden vele profane kandidaten afgeschrikt om zich te laten initiëren. Inzonderheid door de anti-maçonnieke houding van het Vaticaan, vreesden zij moeilijkheden wanneer zij in de katholieke zuil werkten. De maçonnieke obediënties gingen daarom over tot het voorzien van de mogelijkheid tot het oprichten van “loggie coperte”, “bedekte loges”, die feitelijke verenigingen waren, ofwel, indien zij rechtspersoonlijkheid verwierven, in hun statuten elke verwijzing naar hun werkelijke maçonnieke doelstellingen en activiteiten vermeden. Het bestaan ervan bleef enkel bekend binnen de Grootcomités (“giunta”). De kandidaten werden niet bekend gemaakt intern de obediëntie en er was dus evenmin een onderzoek binnen de obediëntie van de kandidaturen. De “Giunta” van de Grootloge c.q. Grootmeester besliste soeverein wie lid werd. Om het onderscheid te maken met de initiaties in de“gewone” Loges sprak men van de inwijding “sul filo della spada”-“op de snede van het zwaard” (van de Grootmeester). Men sprak ook van het “giuramento dei cappucci e delle spade”, waardoor men aangaf dat de inwijding en eedaflegging t.o.v. de Gran Maestro van de Obediëntie gebeurde en wellicht, indien gevraagd, met een kap over het hoofd. De ledenlijsten van de “loggie coperte” waren enkel aan de Grootloge bekend ( men was “fratello a l’orecchio del GM”). Naar de buitenwereld toe, vb. voor de huur van een lokaal, was men meestal zgn. een studiecentrum. De overheid gedoogde dit en beschouwde de praktijk impliciet niet als ongrondwettelijk. Dit systeem zal, zoals we verder zullen zien, misbruikt worden door de “massoneria deviata”. Alle obediënties hebben intussen dit systeem statutair en de facto opgeheven, omdat het tot deviaties heeft geleid en ook al omdat de wetgever het inmiddels in een interpretatieve wet duidelijk verbood.
De interpretatieve wet van 25 januari 1982 (wet Spadolini-Anselmi ), gestemd na de ontdekking van de “massoneria deviata” en de “loggie scoperte” in het dossier Propaganda Due, definieerde het grondwettelijk begrip “associazione segreta ”[22], waardoor zelfs binnen verenigingen met rechtpersoonlijkheid, o.m. het bepalen van geheime doeleinden of het organiseren van geheime activiteiten en het verborgen houden van de leden, duidelijk als ongrondwettelijk dienen beschouwd, met als sanctie de ontbinding van dergelijke verenigingen en de verbeurdverklaring van haar goederen.
ORGANISATIE VAN DE VRIJMETSELARIJ
Grande Oriente d’Italia (GOI)
De eerste Italiaanse Loge werd opgericht in Calabrië in 1723, waarna meerdere volgen. Reeds in 1738 kwam er een anti-maçonnieke pauselijke bul, waarna in 1738 de Bourbonkoning van het Koninkrijk Napels er de Vrijmetselarij verbood. Ook in andere Italiaanse staten verschijnen edicten die “geheime” verenigingen verbieden, inclusief maçonnieke. Dit belette niet dat er werkplaatsen arbeidden, ressorterend onder buitenlandse grootmachten (o.a. Engelse en Nederlandse). Ook bestond er de zgn. “Carboneria”, een geheim initiatiegenootschap met liberale, anti-clericale en patriottische principes. In 1805 werd het Grande Oriente d’Italia (GOI) opgericht, met vooral Loges uit Napels en Puglia, terwijl veel andere werkplaatsen ressorteerden onder de Franse Grootloge. In 1861 werd na het Risorgimento, de strijd voor de eenmaking van Italië, het Grande Oriente Italiano opgericht. Garibaldi, met Mazzini en Cavour, de leiders van het Risorgimento, werd ere-Grootmeester voor het leven. De katholieke Kerk hernieuwt haar anti-maçonnieke houding. Omdat haar zetel gevestigd werd in het Palazzo Giustiani in Rome, spreekt men van de Obediëntie van Palazzo Giustiniani naast de Obediëntie van de “Piazza del Gesù-Palazzo Vitelleschi”, waarmede men dan de Gran Loggia d’Italia (zie hieronder) bedoelt. In 1906 ontstaat er een synergie tussen het GOI en laïciserende-democratische strevingen naar een lekenstaat.
Gran Loggia d’Italia (GLI)
N.a.v. een stemming in 1908 in het parlement over het verbod van godsdienstvakken in het officieel onderwijs, steunt de GOI openlijk dit wetsontwerp, wat aanleiding gaf tot een schisma, beginnend met het verbreken van de betrekkingen met de GOI door de Soeverein Grootcommandeur van de Riti Scossese Antici e Acettato en gevold door de oprichting, in 1910, van een nieuwe obediëntie de Gran Loggia d’Italia degli Antichi Liberi Accettati Muratori – Massoneria Universale di Rito Scozzese(GLI) met zetel in Rome, Piazza del Gesù, Palazzo Vitelleschi.
Anti-maçonnerie tijdens fascisme
Het fascisme was anti-maçonniek en verbood in een wet in 1925 de vrijmetselarij, zodat de beide obediënties zichzelf op Italiaans grondgebied “in slaap stelden” tijdens het fascistisch bewind. Het GOI ging in ballingschap naar Parijs, en richtte werkplaatsen op in o.m. Egypte, Argentinië, Tunesië.
Na de oorlog “ontwaakten” de Italiaanse obediënties. Het GOI manifesteerde zich als republikeins en contra een akkoord met het Vaticaan; het GLI als monarchistisch en pro een akkoord met het Vaticaan. Het GOI aanvaardde katholieken, voor zover ze niet pratikeerden. Hoewel officieel apolitiek en onpartijdig zoek het GOI een strategie om de socialisten te steunen bij hun projecten tot laïcisering van de Staat en niet-confessioneel onderwijs, alsook het wettelijk mogelijk maken van de echtscheiding. Het GLI neemt even openlijk tegengestelde standpunten in.
In die periode geniet het GOI geen internationale erkenning, buiten deze van de Grand Loge de France, die haar gehuisvest had tijdens haar 20-jarige ballingschap onder de fascisten.
Het GOI zocht en kreeg internationaal steun van meerdere Grootloges van de Verenigde Staten, mede omdat het GOI zich openlijk distantieerde van het vroegere fascisme en de obediëntie zuiverde van (ex-)fascisten.
GOI wijzigt van koers
Vanaf 1961 wijzigde het GOI van koers en streefde naar een erkenning door de UGLE (United Grand Lodge of England). Het GOI trekt haar erkenning in van het irreguliere Grand Loge de France, om vervolgens het reguliere Grand Loge Nationale de France te erkennen. Het antiklerikalisme werd verlaten en er werd een dialoog geopend met experten van het Vaticaan, zonder dat dit iets wijzigde aan de anti-maçonnieke houding van de Kerk, maar waarbij wel duidelijk werd dat het GOI haar anti-klerikaal karakter had opgegeven en streefde naar dialoog en verdraagzaamheid. De erkenning door de UGLE werd uiteindelijk bekomen in 1972.
Oprichting van Grande Loggia Regolare d’Italia (GLRI)
Het imago van de GOI werd in de jaren 80 en 90 van vorige eeuw sterk aangetast door twee schandalen, respectievelijk m.b.t. de Loge Propaganda Due en het lidmaatschap van leden van de georganiseerde misdaad. Hier wordt uitgebreider ingegaan in het volgende deel. De United Grand Lodge of England en de Grand Loge Nationale de France trokken hierop hun erkenning in van de GOI. Het intrekken van deze erkenningen en de kwestie van de georganiseerde misdaad leidde tot een vertrouwensbreuk met de Grootmeester Di Bernardo, die men verweet te weinig extern benadrukt tre hebben dat deze zgn. “massoneria deviata” niets vandoen had met het wezen van de GOI en door haar geenszins goedgekeurd werd. Di Bernardo besliste in april 1993 de Grande Loggia Regolare d’Italia op te richten, in de hoop dat vele Broeders van de GOI zouden affiliëren bij deze nieuwe obediëntie. Meteen benaderde hij de United Grand Lodge of England met het oog op een erkenning. De Britse, Ierse en Schotse Grootloges, evenals het GLNF, erkennen nog datzelfde jaar de GLRI. Andere Grootloges volgen.
De GOI slaagde er echter in om erkend te blijven door talrijke andere reguliere Grootloges. Daartoe liet de GOI in 1987 weten dat zij zich wou herbronnen aan de oorspronkelijke Landmerken en zich voortaan distantieerde van een deel van haar geschiedenis, waarin zij de verdediging had waargenomen van de laïciteit en het standpunt had ingenomen dat de VM openlijk deel moest nemen aan de maatschappelijke/politieke dialoog. O.m. de verplichting van het onderschrijven van een verklaring over het bestaan van een Opperwezen wordt bevestigt. Zodoende slaagde de GOI erin door de Amerikaanse en vele andere buitenlandse obediënties erkend te blijven. Ook onze eigen RGLB blijft de GOI als maçonnieke Grootloge voor Italië erkennen, in tegenstelling met de Britten, Ieren en Schotten (de broeder van mijn broeder is dus niet altijd mijn broeder).
Gran Loggia Massonica Femminile d’Italia (GLFMI)
De Gran Loggia Massonica Femminile d’Italia , opgericht in 1990, is te vergelijken met de Vrouwengrootloge van België. Deze vrouwengrootloge onderhoudt relaties met de Gran Loggia d’Italia degl Antichi Liberi Acecttati Muratori (ALAM)en men bezoekt dus elkaars zittingen.
Le Droit Humain
Ook het gemengde Le Droit Humain heeft werkplaatsen in Italië.
Hogere Graden
Zoals er voor de “blauwe” graden verschillende obediënties bestaan, zijn er diverse “ supreme consiglie” voor de “rode” hogere graden. Hierop wordt in dit bouwstuk niet verder ingegaan.
Andere soevereine grootloges in Italië[23]
Je weg vinden in het Italiaans maçonniek landschap is een zware onderneming. Naast de hierboven vermelde “grote” Grootloges, kent Italië sedert een tweetal decennia een toename van soevereine Grootloges, met een klein of groter aantal Loges in één regio of over meerdere regio’s c.q. het Italiaans grondgebied. Ze genieten meestal weinig of geen internationale erkenning, hebben soms met elkaar vriendschapsverbanden en zijn in vele gevallen gemengd. De opsomming hierna is niet-exhaustief:
Grande Oriente Italiano Obbedienza Piazza del Gesù
Grande Oriente Italiano di Stretta Osservanza
Gran Loggia Madre CAMEA (Centro Attività Massoniche Esoteriche Accettati)
Gran Loggia Scozzese Independente d’Italia
Gran Loggia Unita Indipendente
Gran Loggia di Sicilia
Gran Oriente di SicilIa
Serenissima Gran Loggia Nazionale d’Italia
Serenissima Gran Loggia Nazionale Italiana degli ALAM
Gran Loggia d’Italia ‘Italia della Massoneria Universale
Ordine Simbolico di Rito Egizio
Serenissima Gran Loggia d’Italia
Comunione dei Liberi Muratori
Gran Loggia Italiana-Ordine di Antica Osservanza
De infiltratie van de Italiaanse Vrijmetselarij door extreem-rechts
Pas aan het eind van de jaren tachtig van vorige eeuw zou duidelijk worden dat een bizarre vrijmetselaarsloge, nl. de LOGGIA PROPAGANDA DUE onder leiding van Licio GELLI vanaf 1969 een schimmige, maar belangrijke rol speelde in de Italiaanse politiek en samenleving, zonder dat men over haar werking als spil van de strategie van de spanning iets terugvond in de media of publicaties en aldus illustrerend hoe discreet men functioneel kon zijn. De leden zagen zichzelf als redders van het vaderland en scheppers van een nieuwe, toekomstige sterke Staat. P2 bleek de drijvende kracht en bindende factor in de opbouw van de “strategie van de spanning”. Het bekend worden hiervan was koren op de molen van de anti-maçonnerie: het beeld dat men had van de Vrijmetselarij als een geheim genootschap dat obscure macht zou uitoefenen, werd erdoor bevestigd.
In de loop van de 90-er jaren van vorige eeuw werd het imago van de Vrijmetselarij opnieuw aangetast doordat bleek dat leden van maffieuse criminele organisaties lid waren van Loges en het affairisme tussen de georganiseerde criminele onderwereld en figuren uit de bovenwereld er kon gedijen.
Propaganda Due
Licio Gelli
Licio Gelli, geboren in 1919 in Noord-Italië , na mislukt te zijn in zijn studie boekhouden, werd vrijwilliger bij de falangisten van Franco, waarvoor hij onderscheiden werd. Was actief fascist en verbindingsofficier met de Duitse SS en werd ook door de Duce gedecoreerd. Werd in 1945 veroordeeld tot 2,5 jaar gevangenisstraf wegens “sequestro di persone” van een partizaan, maar werd in beroep vrijgesproken. In 1946 ontsnapte hij door een amnestiemaatregel aan een veroordeling wegens het organiseren van razzia’s naar Engelse piloten tijdens de oorlog. Na WO II werd hij verkoper in een matrassenfabriek en later had hij een eigen import- en exportbedrijf in de textielsector. Tevens werd hij lid van het neo-fascistische Movimento Sociale Italiana (MSI).
In 1963 werd hij ingewijd in de Loge “Romagnosi” in Rome, behorend tot het Gran Oriente d’Italia (GOI). Zijn peter, adjunct-GM Ascarelli, introduceerde Gelli toen reeds bij GM Gamberini als een uiterst gedreven en competent iemand die nuttig zou kunnen ingezet worden bij het administratief beheer van de Obediëntie.
Loggia Propaganda Due
Binnen de GOI bestond reeds sedert 1877 in Torino een “loggia scoperta” , Propaganda Massonica Uno, met als doel een maximale afscherming te bieden m.b.t. hun lidmaatschap aan bepaalde ingewijden. Zoals de meeste Loges werd zij in slaap gesteld in 1925, wegens het fascistisch regime. In 1949 werd zij gereactiveerd door GM Ugo Lenzi onder de benaming Propaganda Due.
In 1969 werd Licio Gelli door GM Gamberini aangesteld in een administratieve functie bij de Grootloge met als taak de “loggia coperta” Propaganda Due te herorganiseren en administratief te beheren. Aanvang 1970 trad de nieuwe GM aan, Lino Salvini[24], bestuurslid van de PSI (socialistische partij), die de GOI wil betrekken bij de laïcisering van het onderwijs en heel actief was om leden van de PSI te doen inwijden in Loges van het GOI, een vorm van socialistisch affairisme. M.b.t. de Loge Propaganda Due delegeerde hij alle bevoegdheid aan Licio Gelli. Salvini tekende blanco initiatiediploma’s, die Gelli vrij kon invullen, waardoor hij de facto besliste over toetredingen. Er werd geen enkel toezicht uitgeoefend, zodat Gelli de volledige controle had. Die bevoegdheid gebruikte hij om binnen de kortste keren meerdere hogere officieren van het leger en de inlichtingendiensten van rechtse strekking lid te maken. Extern noemde men zich “Centro studi di storia contemporanea”.
Eind 1970 werd Italië geconfronteerd met een extreem-rechtse poging tot staatsgreep, de zgn. Golpe Borghese, o.l.v. marineofficier en prins Junio Valerio Borghese[25], bijgenaamd “il principe nero” (zwarte prins), met betrokkenheid van de stafchef van het leger, hogere officieren van de inlichtingendiensten en hogere ambtenaren en ook Licio Gelli, die opdracht had de arrestatie van het staatshoofd Giuseppe Saragat te organiseren. Bijna allen waren, naar later bleek, lid van de Loge Propaganda. Gelli stuurde de leden-legerofficieren een brief “zich voor te bereiden op een regering van militairen”. Ook de Cosa Nostra werd via de inlichtingendiensten betrokken en zou o.a. de directeur-generaal van de Polizia di Stato moeten liquideren. Nog terwijl bij het begin van uitvoering troepen het Ministerie van Binnenlands Zaken bezet hadden en er al personaliteiten waren opgepakt, blies prins Borghese evenwel de coup af. Giulio Andreotti en Aldo Moro (regering) kregen een rapport van een generaal van de militaire inlichtingendienst (die zijn hiërarchie, betrokken bij de Golpe Borghese ,hierover niet inlichtte), stuurden het – belangrijke namen weglatend[26]– naar het bevoegde parket, aandringend op de grootste discretie. In 2004, dank zei de Amerikaanse Freedom of Information Act, bleek dat Licio Gelli subsidies ontving van de CIA (inlichtingendienst VS). Uit later gerechtelijk onderzoek bleek dat hij het geld voor een deel aan de fascistische terrorist Cauchi overmaakte, die er wapens en explosieven mee aanschafte, gebruikt bij aanslagen in Italië. Bij de processen nav een bomaanslag op de Piazza Fontana in Milaan bleken alle betrokken officieren van de inlichtingendienst SISDE lid van P2 te zijn.
In dec. 1973 werd vanuit de Gran Loggia dit Napoli (een regionale Grootloge van het GOI) gevraagd P2 te ontbinden en de regeling m.b.t. “loggie scoperte” af te schaffen, maar het Grootcomité van de GOI ging hier niet op in.
In 1974 trad Umberto Ortolani, CEO van Ducati (motorrijwielen), toe tot P2 en werd er de rechterarm van Gelli.
In januari 1975 besliste GM Salvini en zijn “giunta”, die inmiddels kennis hadden gekregen van de mogelijke betrokkenheid van Gelli en P2 bij de Golpe Borghese in 1971 en die geconfronteerd werd met een deel van het GOI dat P2 wou opheffen, dat P2 in slaap zou gesteld worden in afwachting van de reorganisatie tot een gewone Loge met maximum enkele tientallen ritueel ingewijden. Gelli werd ontheven van zijn opdracht als administratief secretaris.
Direct chanteerde Gelli GM Salvini door te dreigen met de bekendmaking dat Salvini steekpenningen van Fiat ontvangen zou hebben. In maart 1975 liet Gelli inderdaad op een zitting van de Grootloge documenten circuleren over financiële malversaties van de GM. Er kwamen besprekingen tussen de GM en Gelli in aanwezigheid van de gewezen GM, Gamberini, beschermheer van Gelli. Een compromis werd bereikt: “Propaganda Due “ [27]bleef bestaan onder de vlag van het GOI. Gelli , werd permanent Maestro Venerabile ( enige Loge waarin dit ingevolge het aangepaste Intern Reglement mogelijk was). Alles moest geheim blijven en zelfs de “giunta” werd niet ingelicht. “Officieel” bestond voor vele Broeders van het GOI Propaganda Due niet meer, maar de facto dus wel. Gelli liet zijn aanklachten tegen Salveri vallen.
In de lente van 1975 werd door Gelli in Montecarlo de Organizzazione mondiale del pensiero e del’asstenza massonica (OPAM) opgericht met als doel in Argentinië, Brazilië en Uruguay eveens Loges op te richten zoals Propaganda Due. Via de handelsattaché van Argentinië in Rome, Argentijns Broeder Lopez Vega , ontmoette Gelli toenmalig Argentijns president Perron en slaagde hij er in de excommunicatie van laatstgenoemde door het Vaticaan te laten opheffen. Peron verleende hem het Grootkruis van de Orde van Libertador San Martin. Voor Argentinië voerde hij een handelsmissie in Libië en ontmoette er Khadafi. Hij slaagde er in een handelsovereenkomst af te sluiten voor de import/export van Libisch petroleum en Argentijnse producten. Toen hij in Argentinië een geheime Loge wou oprichten volgens het P2-model , verzette Lopez Vega zich hiertegen en werd hij als lid van P2 ontslagen en zorgde hij voor het overplaatsen van Lopez Vega. Hij werd hierna economisch adviseur bij de Argentijnse ambassade in Rome.
Vanaf 1975 veranderde Gelli van tactiek en mikte niet meer op het plegen van een staatsgreep geschoeid op militaire leest. Volgens Gelli’s PIANO DI RINACITA DEMOCRATICA diende men in alle officiële instellingen van de Italiaanse maatschappij te infiltreren en daarbij gebruik te maken van alle destabiliserende krachten, inclusief de linkse. Het plan bevatte o.m. het afschaffen van het RAI-monopolie om zo via eigen TV-stations de publieke opinie te kunnen “bewerken”; idem dito door het betalen van journalisten bij belangrijke kranten en tijdschriften. Een ander voorstel was de magistratuur meer onder controle van de uitvoerende macht te plaatsen, het vergroten van de bevoegdheden van de minister-president en het afschaffen van de parlementaire controle op de regering, het muilkorven van syndicaten, e.d.m. Om “achter de schermen” macht te kunnen uitoefenen buiten de wettelijke organen om en met als doel de inhoud en de structuur van de Italiaanse democratie wezenlijk te veranderen, betrok Gelli gezagsdragers in regeringen, leiders van partijen, militairen, verantwoordelijken ordediensten, leiders geheime diensten, rechters, grote uitgevers, bankiers en ondernemers, enz… .
Het affairisme is binnen P2 zeer actief. Zo bvb. krijgt de persgroep Rizzoli via Gelli, Calvi en Ortolani- allen lid van P2- financiële steun van de Banco Ambrosiana, belangrijke participant in de Banca del Vaticano. Calvi was president van de Banco Ambrosiana en zou later “zelfmoord” plegen in Londen, De Cosa-Nostra-verantwoordelijke Giuseppe “Pippo” Calo, die voor het witwassen van misdaadgeld moest zorgen, had jarenlang via Calvi en de Banco Ambrosiana “gewerkt”. Pippo Calo én Licio Gelli slaagden er samen in hun investeringen te recupereren vooraleer de bank failliet ging. Vóór Calvi en de Banco Ambrosiana was het bankier Michele Sindona met wie Gelli “werkte”. Sindona en zijn bank waren vóór de Banco Ambrosiana de grote witwassers voor de Cosa Nostra. Sindona- hoe kan het anders-was lid van P2. Terug komend op Calvi: Calvi’s bank verwierf 80 % van de aandelen van de persgroep Rizzoli en via hem kreeg Gelli een instrument om in de media zijn standpunten bekend te maken, nl. via de krant “Il Corriere della Sera”, behorende tot de Rizzoli-groep. Gelli slaagde erin Franco Di Bella, een P2-lid, in de directie van de krant te plaatsen. Het verwerven van een mediapositie was één van de actiepunten van Gelli’s Piano di rinascita democratica.
Ook Argentijnse juntaleden, o.a. generaal Massera, werden in die periode lid van Propaganda Due. Gelli beschikte overigens over een Argentijns diplomatiek paspoort , wat hem toeliet ongehinderd te reizen met “diplomatieke” bagage van en naar Argentinië in de periode 1976-1983, tijdens de Argentijnse dictatuur. Naar uiteindelijk bleek werden velen niet “ingewijd” tijdens een “zitting” en hadden zelfs geen Tempel gezien en mochten zich naar de geest geen “vrijmetselaar” noemen, toch streelde het etiket “vrijmetselaar” psychologisch de ijdelheid en gaf het een zekere status en was het “broeder” zijn een element van binding tussen elkaar, ook al was het vooral in “valse” , “affairistische” zin en niet in werkelijk maçonnieke zin.
In de herfst 1976 werden drie maçonnieke tuchtdossiers opgestart tegen Gelli wegens:
- onbroederlijk gedrag t.o.v. de GM (nl. de nota met beschuldigingen van financiële malversaties, die Gelli verspreid had). Dit levert een schriftelijke berisping op.
- laakbaar affairisme. Dit dossier verjaarde.
- collusie van P2 met extreem-rechts. Deze procedure werd gestart op klacht van enkele zgn. “massoni democratici” van het GOI. Dit gaf aanleiding tot uitsluiting uit de Orde van enkele P2-leden, maar niet van Gelli.
In 1977 ging de Franklin National Bank, een bank van P2-lid Michele Sindona , failliet. Terwijl Sindona in 1979 zogezegd ontvoerd werd, maar gewoon zich verborgen hield voor de Amerikaanse Cos Nostra, vroeg hij Gelli tussen te komen om de andere bank van Sindona, de Banca Private Italiana[28], te redden. Ook de tweede bank ging evenwel failliet. Sindona werd later vergiftigd in de gevangenis.
In 1977 werden 46 betrokkenen van de Golpe Borghese, waaronder meerde “piduisti” (leden van P2) veroordeeld in eerst aanleg wegens samenzwering tegen de veiligheid van de staat.
In 1978 trad een nieuwe GM aan in het GOI, Ennio Battelli, die kennis had van de veroordeling van Propaganda Due. Gevraagd naar uitleg, gaf Gelli hem inzage in de volledige de lijst van leden van “Propaganda Due”. De GM, geconfronteerd met de lijst, “ha messo la testa sotto lo sabbio”, zoals een latere GM het stelde. Hij liet Gelli weten dat hij zou ontkennen ooit de lijst gezien te hebben en dat Gelli zijn plan moest trekken. Gelli kon door de niet-tussenkomst van Battelli, ongestoord zijn gedevieerde Loge blijven misbruiken voor affairistische doeleinden. Vele Broeders verlieten de GOI uit onvrede met de zwakke houding van de GM en het Grootcomité. Gelli bouwde inmiddels verdere maçonnieke contacten op in Argentinië, Brazilië, Uruguay, Venezuela en Roemenië.
In Italië werd een onderzoek geopend n.a.v. de zobeweerde sequestratie van Sindona in Sicilië in 1979. De curator van de faling van de Banca Privata Italiana had banden ontdekt met de Loge P2 en dit gemeld aan de autoriteiten. Er werd in 1981 een huiszoeking bevolen in de woning van Licio Gelli. De Guardia di Finanzia vond documenten die duidden op een samenzwering achter de façade van de Loge P2. Een lijst met 963 leden van P2 werd aangetroffen, met de namen van 2 ministers en 5 staatssecretarissen, 44 parlementairen, talrijke hogere officieren van de Carabinieri, de inlichtingendiensten, de korpscommandant van de Guardia di Finanzia, magistraten, ondernemers, bankiers, politieke journalisten, show businessfiguren, edm…
Enkele dagen na de huiszoeking werd een aanhoudingsmandaat uitgevaardigd tegen Gelli, die naar Zwitserland was gevlucht, waar hij werd aangehouden toen hij een rekening en kluis in Geneve wou leegmaken. Hij ontsnapte uit de gevangenis van Genève en vluchtte naar Zuid-Amerika.
In de media was intussen een en ander bekend geraakt over P2 en het PIANO DI RINACITA DEMOCRATICA , wat ophef veroorzaakte. In mei 1981 maakte minister-president Forlani de lijst publiek bekend. De betrokkenheid van regeringsleden bij P2 dwong hem tot het aanbieden van het ontslag van de regering. De media vielen ook de vrijmetselarij in het algemeen aan en het GOI in het bijzonder, als een occulte club waar men achter de schermen de democratische instellingen wou ondermijnen en macht wou uitoefenen zonder verantwoording af te leggen. Grootmeester Batelli reageerde nauwelijks.
In mei 1981 begon een parlementaire commissie, voorgezeten door Tina Anselmi , een onderzoek naar de activiteiten van de Loggia Propaganda.
De “Giunta” (Grootcomité) van het GOI besloot in oktober 1981 zelf initiatief te nemen en Propaganda Due uit te sluiten uit het GOI. In de communicatie naar buiten toe liet het GOI weten dat statutair Propaganda Due sedert 1975 in slaap was gesteld en haar latere activiteiten niets met het GOI vandoen hadden.
In 1982 werd Armando Corona, president van de regio Sardegna, Grootmeester van het GOI. Hij bewerkstelligde de procedure tot uitsluiting van Licio Gelli en van meerdere andere “Broeders” van P2 uit de Orde. Ook tegen Gewezen GM Salvini werd een procedure geopend: hij kreeg een schriftelijke berisping opgelegd.
Corona startte ook met de herziening van de Constitutie en het Algemeen Reglement. Een van de wijzigingen, goedgekeurd in 1984, was het afschaffen van de figuur van de “loggia scoperta”. De GM, tot dan toe verkozen door en uit het Grootcomité, werd voortaan verkozen bij rechtstreekse verkiezingen op basis van een “programma”.
De wet van 25 januari 1982 (wet Spadolini-Anselmi), dus nog vóór de parlementaire commissie concludeerde, sprak de ontbinding uit van de vereniging Propaganda Due en verklaarde haar goederen verbeurd.
In 1984 werden de 46 beschuldigden m.b.t. de Golpe Borghese in hoger beroep vrijgesproken van de verdenking van samenzwering tegen de Staat, of enkel veroordeeld wegens onwettig wapenbezit en detentie van personen.
In 1984 besluit de commissie-Anselmi haar parlementair onderzoek, dat in 1986 door de Kamer plenair werd goedgekeurd. De conclusies zijn niet eenduidig, zodat er een meerderheidsversie bestaat en een minderheidsversie. De meerderheidsversie:
- oordeelde dat de gevonden ledenlijst authentiek is, maar waarschijnlijk nog onvolledig;
- oordeelde dat de Loggia P2 “verantwoordelijk was, niet in technisch-juridische maar in historisch-politieke zin , voor de bomaanslag op de Italicus-exprestrein, in 1974;
- oordeelde dat de Loggia P2 een permanent complot was dat zich vormde in functie van de officiële politieke situatie;
- oordeelde dat meerdere Loge leden, bekleders van openbare ambten, deze voor privédoeleinden (affairisme) hebben misbruikt;
- oordeelde dat, hoewel alle Logeleden op de hoogte waren van de (affairistische) doelstellingen van de Loge, de persoonlijke verantwoordelijkheid verschillend diende beoordeeld te worden;
- oordeelde het lidmaatschap van belangrijke ondernemers moest gezien worden vanuit het potentieel economisch voordeel dat “broederlijke” contacten met bekleders van belangrijke openbare ambten en met bankiers kon bieden.
Wat de motieven voor het lidmaatschap betreft van vele anderen, hadden deze volgens sommigen vooral te maken met de vaardigheid van Gelli hen te overtuigen van zijn mogelijkheid hun persoonlijke carrière in gunstige zin te kunnen beïnvloeden door hen op belangrijke posities te kunnen laten benoemen, dan wel ervoor te kunnen zorgen dat zij indirect invloed konden uitoefenen op de regering en publieke of private instellingen.
Anderen stelden dat de Loge enkele een faciliterende factor was als denktank en coördinatieorgaan voor individuen die reeds voordien zich ingeschreven hadden in de “strategie van de spanning”, en tot een sterke autoritaire Staat wensten te komen als antwoord op de verderfelijke onmacht van het politiek bestel om een einde te stellen aan de desastreuze sociaal-economische situatie.
In 1987 gaf Gelli zichzelf aan in Zwitserland, dat hem uitleverde aan Italië, op basis van het aanhoudingsbevel i.v.m. het bedrieglijk faillissement van de Banco Ambrosiana. Een veroordeling tot 12 jaar gevangenisstraf kreeg kracht van gewijsde in 1998. Hij vluchtte opnieuw, maar werd gevat in Frankrijk en uitgeleverd, waarna hij een deel van zijn straf uitzat, vooraleer onder voorwaarden vrijgelaten te worden.
Er werden op basis van de resultaten van het parlementair onderzoek-Anselmi nieuwe vervolgingen ingespannen tegen 16 “piduisti” (leden van Propaganda Due), waaronder Gelli, wegens o.m. “samenzwering tegen de de Staat”, maar het Hof van Assisen van Rome sprak betrokkenen in 1992 vrij. Na die vrijspraak drongen Gelli en enkele “piduisti” bij de nieuwe GM van het GOI, Di Bernardo, tevergeefs aan op maçonniek eerherstel.
Rond de matrassenfabriek Permaflex van Gelli, later Flex, waren er eind de jaren 90 nog financiële onderzoeken, waarna Gelli Flex in faling liet gaan. Via Eminflex verkocht hij verder matrassen via TV-verkoop en later via Internet.
Gelli publiceerde intussen meerdere poëziebundels, schreef novelles en essays en behaalde literatuurprijzen.
Gelli is thans 95, wordt af en toe nog geïnterviewd en blijkt nog altijd overtuigd van de juistheid van zijn daden. Berlusconi, voormalig lid van P2, voerde tijdens zijn regeringen volgens Gelli meerdere actiepunten uit van het toenmalig Piano di riniscita democratico, zoals zijn acties om de macht van de magistratuur te beknotten en het bewerken van de publieke opinie via de private media, waarvan hij eigenaar is.
Hij was maçonniek nog actief in Roemenië (33-ste graad).
Tijdens processen in de jaren 1990 werd een lijst van Gelli’s bezittingen aangelegd: vastgoed in Italië en Frankrijk met een waarde van 5,5 miljoen euro in 2019 en 250 kilo goud, 8,5 miljoen Amerikaanse dollar, 15 miljoen euro en 117 miljoen Zwitserse frank bij verschillende Zwitserse banken. Later werd nog 165 kilogram goud gevonden in zes bloempotten op het terras van zijn villa in Arezzo.
De Italiaanse fiscus verloor een geding wegens fiscale fraude. De erfgenamen van Gelli werden na zijn dood in het bezit gesteld van belangrijke vrijgegeven activa, die de fiscus had in beslag genomen..
Onderscheidingen van Licio Gelli
Commandeur van de Orde van verdienste della Repubblica Italiana | |
— vervallen ingevolge bijkomende veroordeling tot ontzetting uit officiële titels en graden |
Grootkruis van de Argentijnde orde van de bevrijder San Martín | |
Grootofficier van de Orde van San Silvestro Papa | |
Commandeur van de riddeorde van het Heilig Graf vanJeruzalem | |
Medaglia commemorativa della guerra di Spagna (1936-38) | |
Medaglia commemorativa della Divisione volontari del Littorio (guerra di Spagna 1936-38) | |
Titels van Liccio Gelli
- Achtbare Meester van de Loge Propaganda Due
- Doctor honoris causa bij het ‘Istituto Superiore Internazionale Americano – Delegazione diBuenos Aires
- Economisch adviseur bij de Argentijnse ambassade in Rome en reizend gevolmachtigd minister voor Culturele Zaken van Argentinië
- “Graaf” bij decreet van Koning Umberto II
- Doctor honoris causa bij de Universiteit Pro Deo diNew York
- Geassocieerd professor bij de universiteit van Oradea (Romania)
- Ereburger van de stad Kudjianda – Republiek Tadjikistan
- Erelid van de Accademia “Città eterna” (Roma)
- Lid van de Accademia letteraria “Gli Incamminati” (Modigliana)
- Erelid voor het leven van de “Unione Operatori Artisti Culturali” (Marigliano)
- Lid van de Accademia “Il Richiamo” (Foggia)
- Lid van de Accademia “Oraziana” di Lettere, Scienze ed Arti (Roma)
- Ere-voorzitter van de Accademia “Il Tetradramma” (Roma)
- Lid van de Accademia Internazionale “Pontzen” (Roma)
- Erelid van de Accademia “Artisti Europei” (Salerno)
VEROORDELINGEN VAN LICIO GELLI
Licio Gelli werd defintief veroordeeld wegens:
- het bekend maken van staatsdocumenten die vallen onder het wettelijke “zeer geheim”
- smaad aan de magistratuur
- smaad met verzwarende omstandigheden om, in samenwerking met leden van de geheime diensten, gepoogd te hebben het onderzoek naar de daders van de bomaanslag in het station van Bologna te misleiden
- Bedrieglijke bankbreuk ( faling Banco Ambrosiano).
[1] Tom Welschen, Het Italiaanse complex. Partijen en bewegingen van 1970 tot 1990. Uitgeverij Thoth, Bussum, 1996.
[2] In die periode liet hij over duizenden politici, syndicalisten en vele prominenten dossiers aanleggen, de zgn. “fascicoli SIFAR” Naar verluidt zou Licio Gelli (zie verder Propaganda Due) een aantal van die dossiers in kopie gekregen hebben.
[3] De facto is hij ontvoerd en vermoord door de Brigate Rosse (extreem-links)
[4] In het Italiaans “Mafia”; bij ons: “Maffia”
[5] In het Siciliaans “Mafiu”, Italiaans: “Mafia”
[6] Geïnspireerd door de 12-de eeuwse “Beati Paoli”, een sekte uit Palermo met een eigen justitie en missie en methode: “Onze plicht is de zwakken tegen de sterken te beschermen. Ons wapen is de terreur en een middel om effectief te zijn is het mysterie”.
[7] Zelf beschouwden zij hun eed van trouw aan hun cosca als de kwintessens van hun eer.
[8] A liggi e pri ricca, la furca e pril e poveru, la giustizia pri li fissa: de wet is er voor de rijken, de galg voor de armen en de justitie voor de gekken, illustreert de Siciliaanse “mafiose” mentaliteit.
[9] Italië voerde geleidelijk een deconcentratie in. Er zijn nu 20 regio’s met eigen bevoegdheden, een president, een regioregering (giuntaregionale)en eigen parlement (Assemblea Regionale Siciliana).
[10] Er was systeem uitgewerkt waardoor de aanbestedingen werden toegewezen aan ondernemers, waar de maffia op diverse manieren mee samen werkten (betalen van “pizzo”, koppelbazerij, leveranciers van goederen, gefoefel met kwaliteit, enz…) en dit zodanig dat de diverse cosce aan bod kwamen.
[11] Samen met Bernardo Provenzano en Salvatore Riina (opgesloten sedert 1993)
[12] “De verschillende onderdelen van de bewijslast, die met moeite geleverd zijn, hebben het niet mogelijk gemaakt om met concrete nauwkeurigheid de opdrachtgevers van het “derde niveau” te doen aanwijzen, vervolgen of veroordelen”.
[13] Leoluca Orlandi, sindaco van Palermo, stelt dat Palermo vóór zijn bestuur, in handen was van de adellijke klasse, de katholieke kerk en de cosa nostra die elkaar gedoogden en wederzijdse gunsten verleenden.
[14] 1982: PCI-politicus Pio La Torre, 1982: generaal Dalla Chiesa; …….. 1992: rechter Falcone; 1993: rechter Borsellino.
[15] Giulio Andreotti, 33 jaar minister en zeven keer premier – met kieskring in Sicilië- werd weliswaar niet defintief veroordeeld wegens deelname aan de Cosa Nostra, maar dit enkel dank zij het verval van de strafvordering door verjaring, terwijl Hof van Cassatie het wel bewezen achtte dat hij sterke banden had met de Cosa Nostra en er electoraal voordeel uit geput heeft. Salvatore Lima, parlementslid en vertrouweling van Andreotti, was contactpersoon van Salvatore Riina, capo de tutti i capi. Lima werd later vermoord i.o.v. Riina, die vond dat betrokkene te weinig performant was pro Cosa Nostra.
[16] Marcello Dell’Utri werd in 2013 nog defintief veroordeeld tot 7 jaar wegens deelname aan een vereniging van het maffiose type, de Cosa Nostra. Betrokken was senator voor Forza Italia, kabinetssecretaris van premier Berlusconi, bestuurder van Fininvest, maatschappij van Berlusconi.
Andreotti & Lima alsook Dell’Utri zin slechts 2 vb. van nationale politici, maar er zijn vooral lokale politici betrokken (regioregering en parlement; sindaci of burgemeesters en gemeenteraadsleden). Zoals Ciancimino, sindaco van Palermo, veroordeeld wegens deelneming aan een vereniging van het mafieuse type, en verantwoordelijk voor “Il sacco di Palermo”, de verwoesting van Palermo, door de vele openbare en private bouwprojecten waarmede de Cosa Nostra haar profijt kon doen.
[17] Deze codex werd aangetroffen in 2007 bij een huiszoeking:
- – “Non ci si può presentare da soli ad un altro amico nostro – se non è un terzo a farlo”.
- – “Non si guardano mogli di amici nostri”.
- – “Non si fanno comparati (patti) con gli sbirri”.
- – “Non si frequentano né taverne e né circoli”.
- – “Si è il dovere in qualsiasi momento di essere disponibile a cosa nostra. Anche se ce la moglie che sta per partorire”.
- – “Si rispettano in maniera categorica gli appuntamenti”.
- – “Si ci deve portare rispetto alla moglie”.
- – “Quando si è chiamati a sapere qualcosa si dovrà dire la verità”.
- – “Non ci si può appropriare di soldi che sono di altri e di altre famiglie”.
- – “Chi non può entrare a far parte di cosa nostra: chi ha un parente stretto nelle varie forze dell’ordine, chi ha tradimenti sentimentali in famiglia, chi ha un comportamento pessimo e che non tiene ai valori morali”.
[18] Fulvetti, G. (2004) ‘The Maffia and the ‘Problem of the Maffia’: Organised
Crime in Italy, 1820 – 1970’, in: C. Fijnaut en L. Paoli (eds.) Organised Crime
in Europe. Concepts, Patterns and Control Policies in the European Union
and Beyond, Dordrecht: Springer, pp. 47-75.
[19] Francesco Forgione (van 2006 tot 2008 voorzitter Italiaanse parlementaire onderzoekscommissie naar de Maffia.), Maffia Export. Hoe ‘ndrangetha, cosa nostra en camorra de wereld hebben gekoloniseerd, Ambo Amsterdam, 2010, p.17-19.
[20] Het is mij niet bekend of wettelijk alle leden moeten bekend gemaakt worden op de Prefettura en of men er ook inmiddels onderscheid maakt tussen “werkende” leden en “toegetreden” leden(voor VZW’s moeten in België geen ledenlijsten meer neergelegd worden; enkele de werkende leden moeten in de statuten staan)
[21] Zo bestaat GOI-TV die TV-uitzendingen verzorgt van het Grande Oriente d’Italia.
[22] « Si considerano associazioni segrete, come tali vietate dall’art. 18 della Costituzione, quelle che, anche all’interno di associazioni palesi, occultando la loro esistenza ovvero tenendo segrete congiuntamente finalità e attività sociali ovvero rendendo sconosciuti, in tutto od in parte ed anche reciprocamente, i soci, svolgono attività diretta ad interferire sull’esercizio delle funzioni di organi costituzionali, di amministrazioni pubbliche, anche ad ordinamento autonomo, di enti pubblici anche economici, nonché di servizi pubblici essenziali di interesse nazionale”
[23] “Orientarsi nella grande geografia delle Obbedienze Massoniche Italiane è impresa ardua”
[24] Salverini realiseerde als GM de her-erkenning van het GOI door de UGLE. Omwille van deze “verdienste” kreeg hij wegens zijn gebrek aan controle op P2 enkel een berisping als sanctie.
[25] Stichter van de neofascistische beweging FRONTE NAZIONALE
[26] Dit bleek toen in 1991 het rapport publiek werd gemaakt.
[28] Het Istituto per le Opere Religiose (de paus was er hoofdaandeelhouder van) en de Continental Illinois Bank waren mede-aandeelhouders. In 1968 trad Sindona in zaken met Roberto Calvi;de directeur van de Banco Ambrosiana. Andreotti prees hem in 1973 als “salvatore della Lira”-redder van de Lire.