Le due M: Mafia e Massoneria 11/3/2019
Het Italiaans maçonniek landschap is nog meer versnipperd dan het onze. De belangrijkste obediëntie is het Grande Oriente d’Italia (GOI) , met wie de RGLB betrekkingen onderhoudt en als enige reguliere Italiaanse Grootloge beschouwd wordt. Merkwaardig is dat de Engelse Grootloge (UGLE) deze niet erkent en enkel met de Gran Loggia Regolare d’Italia (GLRI) , opgericht in 1993, betrekkingen onderhoudt, wat dus niet het geval is voor de RGLB.: “De Broeder van mijn Broeder is niet altijd mijn Broeder”…….
Een eerste link tussen Massoneria en Mafia (aanvankelijk picciotteria en camorra genoemd; de term “Mafia” -in het Italiaans met 1 f-dateert pas uit 1863) dateert uit de 19-de eeuw, periode waarin het Bourbonregime van Koninkrijk van de twee Siciliën (het huidige Mezzogiorno, Zuid-Italië dus) sterk gecontesteerd werd door een revolutionaire middenklasse. In de gevangenissen kwamen criminele groeperingen in contact met door het regime opgesloten revolutionairen, die bijna altijd vrijmetselaars waren, maar terzelfdertijd ook lid waren van de “Carboneria”, een geheim paramaçonniek genootschap met diverse “loges” in het Koninkrijk van de twee Siciliën. Dit genootschap had politieke doelstellingen, nl. het omverwerpen van het Bourbonregime. Het kende rituele inwijdingen, waarbij de symboliek ontleend werd aan de werktuigen en werkmethodes van de houtskoolbranders. De organisatievorm en methodiek van de “Carboneria” annex de “Massoneria” leek de criminele groeperingen, die streefden naar geheimhouding, een versterking van het groepsgevoel, trouw aan de groep en wederzijdse bijstand in nood, zeer geschikt voor hun eigen doeleinden, zodat zij deze overnamen. Zo waren er volgens een rapport van de procureur van Palermo in 1836 bij de politie 7 geheime criminele clans bekend, waarbij hij inzonderheid één van deze clans, met naam “Gran Oriente di Monreale” (sic!) vernoemt en ook gewag maakt van inwijdingsrituelen. Het feit dat tijdens het Risorgimento de revolutionairen deze georganiseerde en gewapende criminele groeperingen gebruikten als gewapende arm en hen na de éénmaking in Palermo en Napels zelfs opnamen in de nieuwe politie, toont ook in die periode al een verwevenheid aan.
Maken we nu een sprong naar de tweede helft van 20-ste eeuw, wanneer de Mafia-organisaties Cosa Nostra (Sicilië) en de ‘Ndrangetha (Calabria) beslissen om te infiltreren in de Massoneria. Eén van de doelstellingen van criminele groeperingen van het maffieuze type is nl. macht te verwerven op economisch en politiek vlak via het infiltreren in de bovenwereld. Hiertoe beogen zij deels om de criminele opbrengsten uit afpersing via het eisen van bedrijven van een maffiabelasting – de zgn. pizzo – , alsook uit allerlei trafieken (sigarettensmokkel, wapensmokkel, drugssmokkel)wit te wassen, maar ook beogen zij om via door hen overgenomen of opgerichte bedrijven, openbare gelden te kunnen binnenrijven via het toekennen van openbare werken, en misbruik te maken van allerlei subsidëringsstelsels voor bedrijven. Het infiltreren in Loges moet hen toelaten contacten te leggen met sleutelfiguren in de economische en politieke bovenwereld, maar ook met politie-ambtenaren en magistraten, om deze eventueel ooit te kunnen gebruiken (omkoping en intimidatie worden aangewend indien nodig) voor hun eigen doeleinden.
Zowel verklaringen van “pentiti” (spijtoptanten), als gegevens uit gerechtelijke onderzoeken hebben dit aangetoond. Idem dito de conclusies van de parlementaire anti-maffiacommissie uit 1994.
In 2017 besluit de (permanente) parlementaire anti-maffiacommissie een nieuw onderzoek in te stellen, nadat gebleken was dat de meerderheid van de leden van de wegens maffieuze infiltratie ontbonden gemeenteraad van een Siciliaans stadje met 30000 inwoners, lid waren van de 6 (!) Loges op hun gebied. De parlementaire commissie, die haar onderzoek beperkt wou houden tot Siciië en Calabria, hoorde aanvankelijk de Grootmeesters van de 4 grootste obediënties. Een verzoek om toegang te krijgen tot de ledenlijsten van hun Loges in Sicilie en Calabria om deze te toetsen aan de databanken van de DIA (antimaffiadienst van de politie) en de DDA (anti-maffiadienst van het parket), wordt steevast afgewezen door de Grootmeesters, die stellen dat het recht op privacy hier primeert. De parlementaire commissie gaat hierop over tot huiszoekingen op de hoofdzetels van de 4 Obediënties , waar de ledenlijsten van de Loges uit Calabria en Sicilië worden in beslag genomen.
Eind 2017 legt de Commissie haar eindrapport neer.
Uit haar onderzoek blijkt dat 193 Broeders uit Calabrische en Siciliaanse Loges waren of zijn veroordeeld mbt maffieuse activiteiten of voorwerp uitmaakten van lopende strafonderzoeken of van preventieve gerechtelijke of administratieve maatregel wegens banden met maffieuse organisaties. De Commissie verwijt de Grootloges een gebrek aan controle en opvolging. Bij de recrutering dient men in principe sedert 1994 inderdaad een uittreksel uit het strafregister voor te leggen, maar eens ingewijd is er geen periodieke opvolging meer. De Commissie stelt vast dat 15 % van de leden niet identificeerbaar zijn, m.a.w. dat de identiteiten niet kloppen en dus niet geverifieerd werden via het bijvoegen van een kopie van de Carta d’Identita. De Grootloge kan geen concrete uitleg verstrekken over de redenen waarom de betrokken Broeders hun ware identiteit niet wensen op te geven.
De Commissie maakt gewag van een zekere “arrendevolezza” vanwege de Grootloges, d.w.z. een zekere tegemoetkomendheid voortkomend uit de maçonnieke cultuur van discretie en broederlijkheid waardoor men Broeders boven elke verdenking verheven acht, het onbroederlijk vindt hen te controleren en uitleg te vragen en vaak ook te weinig doortastend is. Broeders uit een wegens maffiainfiltratie ontbonden Loge werden niet uitgezet, maar konden zich in een andere Loge infiltreren. Men verwijt de maçonnieke cultuur dat men de maçonnieke regelgeving m.b.t. de “segretezza” laat prevaleren op het algemeen belang. Zo wou men de Ledenlijsten omwille van “privacy” (voor maçons: segretezza) niet mededelen aan de commissie, voor nochtans een wettig doel in het algemeen belang, nl. zicht krijgen op de maffieuze infiltratie. Een Broeder, magistraat-emeritus, die in een artikel kritisch is voor bepaalde Calabrese Loges, wordt uitgezet uit zijn Obediëntie omdat hij als Vrijmetselaar publieke uitspraken deed over de massoneria. In een later ontbonden Loge negeren een Broeder-magistraat en een Broeder-politieman hun ambtsplicht bepaalde feiten te melden aan het parket en geven aldus bij conflict voorrang aan hun maçonnieke eed van geheimhouding.
In tegenstelling met 1994 is deze Commissie dus minder mild voor de Massoneria. Als maatregel stelt zij wetgeving voor die een onverenigbaarheid invoert voor magistraten, politieambtenaren, politieke mandatarissen en openbare ambtenaren, waardoor zij geen lid mogen zijn van een Loge. De nieuwe regering, aangetreden eind 2018 (coalitie Lega en Cinque Stelle), voert alvast deze onverenigbaarheid in voor regeringsleden.
Stefani Bisi, GM van het GOI, reageert publiek op deze “Massofobia” vanuit de parlementaire commissie. De vrijheid van vereniging loopt volgens hem gevaar (het Hof van de Rechten van de Mens veroordeelde omwille van de aantasting van deze vrijheid overigens eerder al de regio Venezia-Friuli toen deze een analoge onverenigbaarheid invoerde). Historisch waren het enkel de fascisten die eerder al huiszoekingen uitvoerden en ledenlijsten in beslag namen (sic). Ook al is hij geen lid van een Calabrese of Siciliaanse Loge, hij noemt zich een Broeder van Calabria en van Sicilia en wijst via voorbeelden erop dat ook Broeders slachtoffers waren van de Mafia. Hij wijst er ook op dat van de 196 zo beweerde infiltranten er slechts een handvol uiteindelijk ook veroordeeld zijn en noemt de ganse conclusie van de commissie dan ook te relativeren. De Commissie benadrukt dat zij zich niet laat leiden door Massofobia, maar enkel de Mafia viseert en niet de Massonneria. Niettemin is het evident dat een en ander geen deugd doet aan het publieke imago van de Italiaanse Vrijmetselarij.